En weer verder
Het miezert als we verder trekken. Het is niet erg. De zuidkant van Boedapest is totaal anders dan het noorden. Was het noorden voornamelijk villawijken en barretjes aan de Donau. In het zuiden gaan we langs industriegebieden en woonwijken als de Bijlmer. We vinden dit beide leuker. Minder saai en ook echter. Zonder het te merken zijn we plots de stad uit en is het rustig. Het platteland is begonnen. Hier is geen toerisme. De café's zijn van de dorpelingen. Het is heerlijk om te merken dat ook Gea dit erg leuk vindt.
Volgens het routeboekje moet ergens in Dömsöd een camping zijn. Als we er binnen fietsen wijst een heel mooi bord ons naar een camping met vele faciliteiten. Bij nader onderzoek blijkt een het sjabbie bedoening te zijn. De mensen zijn supervriendelijk. We mogen niet kamperen. We krijgen een hutje voor dezelfde prijs. 's Avonds hebben we handen en voeten lol met twee Hongaarse gasten en het stel dat het geheel beheert. Een schilder die alle technieken beheerst wil ons graag plaatjes van de Kettingbrug van Boedapest verkopen. We gaan voor de landschappen en niet voor de stadsgezichten is ons argument om hem af te wimpelen. De campinghond heet Pimpi. Twee paracetamol tegen de kater.
Zonneschijn en tegenwind hebben rechtstreekse correlatie in Hongarije. Het is opeens weer warm en de zon schijnt volop. Voor Gea wordt het weer zwaar fietsen. Ze kan niet de hele tijd in mijn zog fietsen en dan is de tegenwind toch weer zwaar. De compensatie door het landschap is meer dan genoeg. We rijden nu echt de poesta in. Weg van de Donau. Tractoren op de weg. Dorpjes met winkels van sinkels.
De wind is minder. De regenjassen en broeken gaan aan. We krijgen een flinke douche van een auto die door een plas gaat. Dit wordt geen lange fietsdag. Bij een drukke weg (smalle tweebaansweg met veel vrachtwagens draaien we om. Enkele kilometers terug nemen we een zandweg en komen op de weg naar Bugac. In een klein dorpscafeetje maakt de waardin een ommelet voor ons. Als we weer buitenkomen lijkt het alsof het tien graden kouder is.
Suzanne heeft in het routeboekje geschreven dat Bugaci mooi is. We besluiten dat onze fietsdag daar eindigt. Het is gesloten. Gelukkig is er nog geen kilometer verder een Zimmer Frei (Garzo Tanya Bugac). We krijgen een kamer in een apart gebouwtje met een eigen houthaard op de slaapkamer. We krijgen een eenvoudige doch voedzame maaltijd. De gastvrouw overtuigt ons makkelijk een extra nacht te blijven en per koets een tocht over de poesta te maken. Twee Lippizaners trekken ons door het nationaal park. Weinig vogels want de trekvogels zijn al weg. Wel veel kleurenpracht door de berken, essen, populieren en andere bomen die verkleuren. Het is zonnig en warm. Onze gastvrouw haalt ons op bij de csarda (restaurant) waar we lunchen. De B&B-hond heet Waffi.
Na lang oefenen op de naam, komen we in Hodmezovasarhely aan. In kader van Hongaarse inburgering hebben we in een plaatsje onderweg een kroegentocht gedaan. 3 kilometer fietsen: eerste cafe is een zielig geval, tweede gaat dicht, derde is dicht en de vierde wordt bevolkt door de tafelvoetballende jeugd. In het betreffende dorp is ook een psychiatrische instelling gevestigd. Dat kregen we al door toen we de weg naar de camping vroegen. Het heeft weinig zin om de weg te vragen aan iemand die de weg kwijt is. Hodmezovasarhely is een leuk plaatsje waar de camping onderdeel is van een badcomplex, met twee vijftigmeter banen, wat tussenbaden en een een thermaalbad. We constateren dat een thermaalbad goed is voor ouderdom en obesitas. Buitenshuis eten blijkt in deze contreien minder voor te komen. Het aantal plekken waar je kunt eten is zelfs in een stadje zeer beperkt. Bakkerijen blijven wel heel lang open. Ze eten hier 's avonds alleen brood?
Gea kan goed wildkamperen. Ze heeft het nog niet zo vaak gedaan, maar komt over als een profi. Samen vinden we de beste plekken en onder de sterren is het ook veel leuker met een kaarslichtje, een wijntje en elkaar. Vlak voor Gyula staan we tussen twee velden langs een veldweg. Bij het opstaan zien we meer dan tien reeën her en der in de weiden om heen staan.
We raken verzeild op een worstenfestival. Alles is worst, of wijn, of vet eten of bier of typische marktspullen. We komen niet voor dit alles, hoewel het wel meegenomen is, we komen voor een zigeunerorkest en deze is goed. Al het eten en drinken wordt Gea wel teveel. De volgende dag ligt ze ziek in onze gehuurde caravan in Gyula. Het festival is in Bekéscsaba op 15 km afstand van Gyula. Heen- en terugreis doen we per taxi. We kunnen beiden niet zo goed lopen. De campinghond heet Lukki.
Eindelijk geen route meer. Raar, ik vind het leuker te fietsen zonder dat je exact weet wat er te wachten staat. Misschien komt het omdat ik niet anders gewend ben. We volgen de Körös. Een rivier die in de Karpaten ontspringt. We kunnen grote delen over de dijk fietsen. Het heeft iets weg van Nederland.
Gea maakt een sprong. Niet letterlijk. Ze kan opeens links opstappen en op de pedalen staan. Het lukt haar ook om zonder problemen een dijk op te fietsen. Grappig dat het opeens gebeurt. Het moet iets psychologisch zijn, want die kracht heeft zich toch langzaam opgebouwd?
De laatste fietsdag breekt aan. We hebben bij een haventje gekampeerd. Een soort van semi-wildkamperen. Ze zijn de haven aan het afbreken voor de winter. Alles kan onder water komen te staan dus zelfs de metalen prullenbakken worden uit de grond gehaald. 's Avonds haalden de mannen pizza en namen er ook twee voor ons mee. De dag voert tot aan Mezotür waar we de trein nemen. Het grootste deel van de dag rijden we onverhard. Dat is voor Gea geen probleem meer.
In Boedapest kopen we bij aankomst treinkaartjes naar Wenen. We moeten met stoptreinen. Goed geteld 38 stations gaan we aandoen. We gaan weer naar onze vertrouwde hostel, maar daar is de herberg vol. Een verdieping hoger komen we in een veel leuker en kleiner hostel. We gaan musea doen en blijven na één museum onverzadigd. De andere die we willen doen (Muziekmuseum) is al dicht. We gaan naar het station om onze kaartjes te veranderen voor de volgende dag zodat we eerst nog naar het muziekmuseum kunnen gaan.
Het label "Oostblokland" plakken of zelfs maar te zeggen dat Hongarije een duidelijk ex-communistisch land is, gaat te ver. Er is in het straatbeeld weinig van te merken, behalve dat ieder dorp exact dezelfde watertoren heeft. De mensen lijken initiatiefrijk en de winkels, zelfs in de kleine dorpen, zien er uitnodigend uit. Bij de Hongaarse spoorwegen is het anders. De heren en dames achter het loket doen moeite om vooral niet te laten blijken dat contact met reizigers ook leuk kan zijn. We krijgen te horen dat de kaartjes voor onze fietsen niet om te boeken zijn. Zo zijn de regels, we moeten nieuwe kaartjes kopen. We doen het niet. We geloven niet dat het een conducteur een worst kan schelen. Onderweg naar Wenen kijken de conducteurs niet naar de fietskaartjes.
Met bijna drie uur vertraging komen we in Amsterdam Zuid aan. Het is koud in Nederland. Onderweg in Duitsland hebben we ook al sneeuw zien liggen. We fietsen naar huis en krijgen nog een hagelbui over ons heen.
Zondag, we zijn net een dag thuis, wil Gea weer fietsen. Ze is verslaafd geraakt. Het fietsdrug is zo sterk dat ze vergeten is hoe zwaar ze het heeft gehad. De wind is snijdend. Het deert ons niet. In Landsmeer zitten we in een dorpscafé. Het voelt weer even alsof we op reis zijn. Lekker samen.